analogie
onderstaand een essay uit het afstudeerwerk ‘aan wat vooraf ging’
Aan wat vooraf ging
Inleiding
Een klein jaar geleden, fietsend door Berlijn, komen we in de loop van de dag bij het Museum Insel. Voor ons ligt een historisch pand dat wordt hersteld naar een ontwerp van de architect David Chipperfield; het betreft het Neues Museum. Hoewel het gebouw zich nog in een grote bouwput bevindt en er zichtbaar nog heel wat werk verzet moet worden, kunnen we al zien hoe de nieuwe gevel zich op een aansluitende manier naast de oorspronkelijke gevel van het oude gebouw manifesteert.
Een paar maanden later in München, wederom bij een museum. Ongeveer 50 jaar geleden werd dit gebouw hersteld naar een ontwerp van Hans Döllgast. Van een afstand is al goed te zien dat er iets gebeurd is met de gevel van de Alte Pinakothek, maar van dichtbij zien we pas echt hoe het oude en nieuwe naast elkaar zijn geplaatst.
Ik verwonder me over de omgang met deze oude gebouwen. De manier waarop beide architecten vanuit het bestaande gebouw uitgangspunten lijken te hebben gevonden voor herstelwerk en aanpassingen aan de gebouwen. In een studie naar het analyseren van gebouwen en de manier waarop omgegaan kan worden met het bestaande wil ik onderzoeken hoe de uitgangspunten van een bestaand gebouw ingezet kunnen worden voor een interventie, waarbij oud en nieuw een vanzelfsprekend geheel gaan vormen. Daarbij stel ik de volgende onderzoeksvraag:
Hoe kan bij een bestaand gebouw een analoge interventie gepleegd worden, zodat de oorspronkelijke motieven van het ontwerp zichtbaar blijven in de nieuwe vorm van het gebouw?
De stad en de bestaande gebouwen
Er wordt hier begonnen met het definiëren van een grotere schaal dan het gebouw; de stad. Aldo Rossi omschrijft in zijn boek ‘De architectuur van de stad’ de stad als een artefact dat zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld en gevormd:
“…de stad, die hier als architectuur wordt opgevat. Onder architectuur versta ik niet alleen het zichtbare beeld van de stad en het geheel van architectuur, maar veeleer de architectuur als constructie. Ik bedoel de aanleg van de stad in de loop van de tijd.” [1]
In die stad vinden we gebouwen die op een specifiek moment en in een specifieke periode gebouwd zijn, maar meestal gedurende jaren onderdeel blijven van de stad. Voor het behoud van deze bestaande gebouwen zijn soms aanpassingen nodig, zoals herbestemming, uitbreiding of herstel. Wanneer een dergelijke opgave met bestaande gebouwen zich voordoet, hoe gaan we daar dan als architect mee om? Maken we een contrast met het oude, imiteren we het oorspronkelijke gebouw, of doen we een ingreep op analoge wijze, waarbij we overeenkomstige uitgangspunten voor oud en nieuw zoeken? Ik ben hier vooral geïnteresseerd in deze laatste houding; de analoge methode.
Analogie als uitgangspunt
In de inleiding heb ik Chipperfield en Döllgast genoemd die bij het ontwerpen, vanuit het bestaande gebouw uitgangspunten voor de interventie bij het gebouw hebben gevonden en het nieuwe op een vanzelfsprekende manier naast het oude hebben geplaatst. Deze manier, om vanuit het bestaande op een analoge wijze een aanpassing aan een gebouw vorm te geven, wil ik hier specifiek maken. Maar waarom op analoge wijze? Waarom zo veel waarde toekennen aan het bestaande gebouw? De keuze voor analogie komt voort uit de overtuiging dat het veel waardevoller is om bestaande dingen beter te begrijpen en ze op een nieuwe manier te bekijken, dan tot nieuwe dingen te komen die geen basis hebben.
Of zoals Nietzsche stelt dat werkelijke originaliteit niet wordt gekenmerkt door de ontdekking van het nieuwe, dat slechts het resultaat is van geesteloze fantasie, maar door een veranderende blik op het oude en bekende, dat daardoor als nieuw kan worden gezien. [2]
Wanneer dit in het algemeen gestelde idee, meegenomen wordt bij het plegen van een interventie bij een bestaand gebouw, kan het zo ingezet worden dat het bestaande opnieuw geïnterpreteerd wordt. Zo kan een interventie er aan bijdragen om het bestaande gebouw als nieuw te kunnen bekijken.
Analyse van het bestaande
Om te komen tot een analoge ingreep zullen we eerst het bestaande gebouw moeten begrijpen. Daarvoor is een analyse van het bestaande van belang.
Voor de opzet van een analyse baseer ik me op de theorieën van Antonio Monestiroli. In het boek ‘The Metope and the Triglyph’ schrijft Monestiroli over de manier waarop we architectuur kunnen bekijken en hoe we de verschillende elementen van een gebouw kunnen herkennen en identificeren. Typologie, structuur en decoratie zet hij neer als de drie samenhangende begrippen bij het architectonisch ontwerpen:
“The building type contains a general concept that orders the parts of the building and their relations. The Construction gives physical form to this concept: through the construction the type materializes, its identity emerges, it becomes a building. The construction system must be appropriate for the type, not contradicting but enhancing the general character of the building. […] through decoration, elements of construction take on their representative forms […]” [3]
Door een gebouw te analyseren aan de hand van bovenstaande begrippen kunnen we het gebouw begrijpen in de samenhang van alle onderdelen waaruit het bestaat. We kunnen de verschillende elementen en hun betekenis voor het gebouw benoemen.
De opzet van de vorm in relatie tot de typologie, de gevel vanuit de constructie naar de vertaling hiervan in architectonische vormen, alsmede de taal van de verschillende elementen. Met deze analyse kunnen de belangrijke kenmerken van het gebouw worden benoemd, en kan vervolgens een beslissing gemaakt worden over de omgang met deze kenmerken bij het plegen van een interventie.
Omgangsvormen met bestaande gebouwen
De omgang met bestaande gebouwen kan op verschillende manieren gestalte krijgen. Ik heb hiervoor al benoemd dat ik wil uitgaan van een analoge aanpak en om een beter beeld te krijgen van wat dit betekent wordt het begrip analogie hier kort in een breder kader van omgang met bestaande gebouwen geplaatst.
Daarvoor wil ik de verschillende manieren van omgang met oude gebouwen noemen zoals Michelle Provoost ze in haar boek ‘Re-arch’ heeft gesteld. Provoost vat een aantal verschillende mogelijkheden samen in acht retorische figuren die ze als volgt noemt: ondergronds, 1+1=2, 1+1=1, continuïteit, palimpsest, heremietkreeft, recapitulatie en face-lift. Deze voorbeelden van interventies lopen van contrast tot analoog en geven mogelijkheden weer om met bestaande gebouwen om te gaan. Provoost probeert hier niet om een overkoepelende theorie over de omgang met oude gebouwen te definiëren, maar probeert juist een beeld te geven van de diversiteit bij hedendaagse interventies. [4]
In het inleidende essay voor ‘Re-arch’ haalt Provoost Ignasi de Solà-Morales aan om een omslag in de houding ten opzichte van het bestaande weer te geven. De Solà-Morales schrijft in zijn artikel ‘From contrast to analogy’ met betrekking tot analogie:
“As an aesthetic operation, the intervention is the imaginative, arbitrary, and free proposal by which one seeks not only to recognize the significant structures of the existing historical material but also to use them as analogical marks of the new construction.”
Analogie gaat volgens de Solà-Morales over het herkennen van de belangrijkste structurerende elementen van bestaande gebouwen – waar de hiervoor genoemde analyse van het bestaande bij aansluit – om deze vervolgens in te zetten als uitgangspunten voor het nieuwe geheel. De Solà-Morales vervolgt:
“Comparison, as difference and similarity, from within the only possible system, that particular system defined by the existing object, is the foundation of every analogy. On this analogy is constructed every possible and unpredictable meaning.” [5]
Vergelijking is de basis voor elke analoge interventie. Verschil en overeenkomst kunnen volgens de Solà-Morales hierbij naast elkaar bestaan. De uitgangspunten voor het ontwerp kunnen worden overgenomen, maar de uitkomst kan daarbij verschillen of overeenkomen.
Om deze beschrijving van analogie meer helderheid te geven plaatsen we het begrip naast contrast en imitatie. Wanneer we contrast zien als het nieuwe tegenovergesteld maken aan het oude en imitatie als een exacte kopie van het oude, kunnen we analogie daar ergens tussenin plaatsen; daar waar verschil en gelijkheid naast elkaar kunnen bestaan. Waar imitatie helemaal geen rekening houdt met nieuwe mogelijkheden of eisen, kan analogie juist interpretaties opzoeken om nieuwe vormen te implementeren. En het grote verschil tussen analogie en contrast bestaat er dan uit dat bij de eerste de identiteit van het nieuwe altijd verbonden is met de historie [4], terwijl het er bij contrast mee geconfronteerd wordt. Analogie is dan als een subtiele vergelijking tussen oud en nieuw waarbij gelijkheid en verschil steeds afgewogen moeten worden.
Na deze theorie met betrekking tot analogie wil ik hier graag een aantal praktische voorbeelden bespreken waarbij gekozen is voor een analoge omgangsvorm met het bestaande gebouw, om zo een beeld te krijgen van de toepassing van het begrip.
Als eerste wil ik de rechtbank in Göteborg aanhalen die tussen 1934 en 1937 uitgebreid werd naar een ontwerp van Erik Gunnar Asplund. Asplund maakte een ontwerp voor de gevel van de uitbreiding, waarbij hij de textuur van de verschillende gevelonderdelen meeneemt, maar de structuur abstraheert en transformeert en een nieuwe grammatica kiest voor de verschillende gevelonderdelen. De vormentaal van het nieuwe deel krijgt hierdoor een eigen karakter, maar overeenkomsten tussen oud en nieuw zijn te vinden in de materialisering van de verschillende elementen.
In de plattegrond van de uitbreiding zet Asplund de structuur ook weer op abstracte wijze voort, waarbij kleinere ruimtes langs de buitengevel geplaatst worden en het binnenhof in het oorspronkelijke ontwerp in het nieuwe deel vertaald worden naar een grote binnenruimte.
Een ander voorbeeld van een analoge interventie is te zien bij de Alte Pinakothek in München. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd dit gebouw gedeeltelijk verwoest en tussen 1952 en 1957 werd door Hans Döllgast een ontwerp gemaakt voor herstel. De kapotte buitengevel is gerepareerd waarbij Döllgast in het nieuw deel wel de structuur maar niet de textuur van de oorspronkelijke gevel meeneemt. Hij vertaalt de structuur in textuur, door de geleding en de vorm van de ramen mee te nemen in het nieuwe geveldeel, maar de materialisering te veranderen, waardoor de structuur zichtbaar wordt in de diversiteit in textuur van de materialen. Zo ontstaat een gevel, met een nieuw deel, waarbij oud en nieuw samenhang vertonen, maar niet gelijk zijn.
In de plattegrond maakt Döllgast een ingrijpender wijziging. De trap die oorspronkelijk in één van de zijvleugels gesitueerd was, plaatst hij nu over de volledige lengte van het gebouw achter het nieuwe deel van de gevel. Hiermee maakt hij niet alleen de lengte van het gebouw zichtbaar, maar benadrukt hij nog eens de verwoesting die het gebouw heeft meegemaakt.
Bij de Ulmer Hof in Eichstätt, dat tussen 1978 en 1980 door Karljosef Schattner wordt herbestemd, gaat de interventie alleen over de binnenzijde van het gebouw. In het oorspronkelijke binnenhof van het gebouw wordt de bibliotheek als nieuw element geplaatst. Het bestaande gebouw wordt waar nodig geconserveerd en er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt met de nieuwe elementen en materialen die toegevoegd worden. Deze nieuwe elementen vullen het bestaande aan of maken het bestaande opnieuw zichtbaar.
Het Neues Museum in Berlijn wordt gedurende 12 jaar (tussen 1997 en 2009) geconserveerd en hersteld naar een ontwerp van David Chipperfield. Net zoals bij de Alte Pinakothek hebben we hier te maken met een door de oorlog aangetast gebouw, maar op veel grotere schaal en er zijn meer delen van het oorspronkelijke gebouw verwoest. Chipperfield kiest hier voor een gedeeltelijk conserverende methode en voor de geheel verloren delen maakt hij een nieuw ontwerp. Zo maakt hij voor de gevel een ontwerp waarbij de structuur gedeeltelijk wordt overgenomen in de raamgeleding. De verticale geleding van de gevel abstraheert hij door een soepele overgang tussen de verschillende verdiepingen te maken, waardoor de horizontaliteit minder wordt benadrukt.
Aan de binnenzijde kiest Chipperfield voor verschillende oplossingen voor de ingrepen. De nieuwe delen worden in andere materialen uitgevoerd, die qua structuur een vertaling zijn van het oude. In de oude delen worden de aangetaste, maar bewaard gebleven wanden geconserveerd in de toestand waarin ze zijn aangetroffen. Chipperfield grijpt hier enkel in door het bestaande te conserveren, maar niet door er iets aan toe te voegen, of te vertalen.
Wanneer we deze vier voorbeelden naast elkaar zetten, kunnen we stellen dat qua aanpak Chipperfield en Döllgast dicht bij elkaar liggen. Waar Chipperfield aan de binnenzijde meer heeft gekozen voor een conserverende aanpak, is er bij Döllgast sprake van herstel. Maar beide architecten hebben in de gevel de structuur vertaald naar textuur en nieuwe elementen aan de binnenzijde van het gebouw toegevoegd.
Schattner houdt zich in dit voorbeeld enkel bezig met de binnenzijde van het gebouw en zoekt naar contrast in materiaalgebruik en abstracte interpretaties van vormen. Zijn ingreep is duidelijk afleesbaar, maar het verband tussen oud en nieuw wordt daardoor moeilijk te begrijpen. Dit is ook het geval bij Asplund, die in tegenstelling tot Schattner ook aan de buitenkant een ingreep doet, maar het verschil tussen oud en nieuw duidelijk afleesbaar houdt.
Ik wil nu gaan bekijken of ik met het begrip van deze voorbeelden meer kan zeggen over een specifiekere omschrijving van een analoge methode, waarbij het oude en nieuwe op een vanzelfsprekende manier met elkaar gaan samenhangen.
Afweging in structuur, textuur en grammatica
Voor de analoge omgang met het bestaande waarbij het nieuwe op een vanzelfsprekende manier naast het oude wordt geplaatst ben ik hier vooral geïnteresseerd in het verschil van aanpak tussen Asplund en Döllgast. Waar bij Asplund in de gevel het verschil tussen oud en nieuw duidelijk afleesbaar is, lijkt bij Döllgast dit verschil veel genuanceerder en subtieler te zijn. Waardoor komt dit? Ik zou willen stellen dat het verschil in het resultaat van de twee gebouwen zit in het verschil van aanpak en daarbij vooral in de keuze voor het ingrijpen op een bepaald schaalniveau. Hiermee bedoel ik niet zozeer het schaalniveau van de ingreep zelf, maar de keuze voor het specifiek ingrijpen op een bepaald schaalniveau in het ontwerp. Zoals de Solà-Morales aanstuurt op het afwegen van gelijkheid en verschil tussen oud en nieuw, zal er bij het ontwerpen steeds besloten moeten worden waar dat verschil en de gelijkheid gemaakt wordt. Asplund doet dit bij het ontwerp voor de nieuwe gevel op het niveau van de structuur en de grammatica. Door de structuur van de gevel te abstraheren en een nieuwe grammatica te kiezen voor de verschillende gevelelementen ontstaat een gebouw waarbij al op grote schaal het verschil tussen oud en nieuw zichtbaar wordt. Door het inzoomen op, en het analyseren van de gevel wordt de overeenkomst duidelijk. Döllgast daarentegen kiest ervoor om de structuur van de gevel over te nemen en deze te vertalen in een andere textuur, zodat een gevel ontstaat waarbij op grote schaal juist een heldere samenhang zichtbaar is tussen oud en nieuw. Maar van dichterbij, op kleinere schaal, wordt dan weer het verschil tussen oud en nieuw zichtbaar.
De keuze voor het schaalniveau waarop een ingreep wordt gedaan bij het gebouw, heeft dus gevolgen voor de perceptie van het uiteindelijke geheel en de samenhang tussen het bestaande en het nieuwe. De begrippen structuur, grammatica en textuur spelen hierbij een belangrijke rol. Bij elk onderdeel van het ontwerp moet worden bepaald of de structuur, textuur of grammatica overgenomen wordt of dat er juist een verschil gemaakt zal worden met het bestaande. De structuur heeft hierbij betrekking op de opbouw of samenstelling van bijvoorbeeld de hele gebouwvorm, maar ook van de gevel en de plattegrond. De grammatica gaat over de specifieke verschijningsvorm van de verschillende delen van het gebouw; het systeem van de taal van de delen. Textuur gaat over de materialiteit van de verschillende onderdelen, de kleur en de oppervlaktestructuur van het gekozen materiaal. Aan de hand van deze drie begrippen kunnen bij de stappen in het ontwerpproces keuzes gemaakt worden over het meenemen, interpreteren of juist weglaten van de specifieke kenmerken van het bestaande.
Een analoge interventie
Om te komen tot een methode voor een analoge interventie bij een bestaand gebouw waarbij oud en nieuw vanzelfsprekend naast elkaar staan, kan uit voorgaande, nu een aantal stappen worden afgeleid die genomen kunnen worden bij het maken van een ontwerp voor een interventie van een bestaand gebouw. Samenvattend kan het volgende gezegd worden: wanneer een interventie gepleegd wordt bij een bestaand gebouw zal er begonnen moeten worden met een analyse om het bestaande beter te begrijpen en de verschillende onderdelen te kunnen identificeren. Aan de hand van de thema’s typologie, constructie en decoratie kan inzicht gekregen worden in de verschillende elementen waaruit het gebouw bestaat. Om vervolgens te komen tot een ontwerp zal er bij de verschillende elementen van het gebouw (vorm, plattegrond, gevel, detail) een keuze gemaakt moeten worden in het wel of niet meenemen van de structuur, grammatica en textuur van het bestaande; waar wordt verschil gemaakt en waar juist gelijkheid? Door het verschil tussen bestaand en nieuw op een klein schaalniveau tot stand te brengen roept de interventie op het eerste gezicht geen vragen op, waardoor oud en nieuw vanzelfsprekend naast elkaar kunnen staan, terwijl van dichtbij zichtbaar kan worden hoe het oude geïnterpreteerd wordt naar een nieuw geheel.
Door op deze manier met het bestaande om te gaan en oud en nieuw vanzelfsprekend naast elkaar te zetten, kan het bestaande als nieuw bekeken worden.
Noten:
[1] Rossi, A. , De architectuur van de stad, Uitgeverij SUN, Nijmegen 2002, pag. 13
[2] Grassi, G. , De logische constructie van de architectuur, Uitgeverij SUN, Nijmegen 1997, pag. 208
[3] Monestiroli, A. , The Metope and the Triglyph, Uitgeverij SUN, Amsterdam 2005, pag. 73 e.v.
[4] Provoost, M. , Re-arch, nieuwe ontwerpen voor oude gebouwen, Uitgeverij 010, Rotterdam 1995, pag. 38 & 11
[5] de Solà-Morales, I. , From Contrast to Analogy, uit: Lotus International, no. 46, 1985, pag. 37 – 45
zie ook: ‘aan wat vooraf ging’